De wonderlijke ontmoeting

De Judeeërs zaten bij elkaar. De rabbijn had net gesproken, zoals elke sabbat.
Ze keken elkaar eens aan. Ze kenden elkaar al lang. Het voelde goed, vertrouwd.
Maar ergens knaagde er ook wat. Hun groepje werd steeds kleiner.
Niet dat er een groot meningsverschil was geweest, waardoor mensen waren afgehaakt. Die ziektegolf had ook in hun groep toegeslagen, maar of dat nou echt een verklaring was? 
De gedachten gingen terug naar vroeger. Toen kinderen duidelijk aanwezig waren op de wekelijkse ontmoeting. Maar ja, als ze eerlijk waren. Eigenlijk waren het maar een paar gezinnen. Zagen ze kinderen en hun ouders niet vooral op de vooravond van het grote feest met de musical? Op de wekelijkse sabbat kwamen vooral grootouders.
‘Niet te somber zijn’, zei één van de groep. ‘De laatste keer liepen Judese kinderen mee op 23 december. ‘Klopt helemaal’, zei een ander, ‘maar geen van deze kinderen wilde meezingen in het kinderkoortje of een rol vervullen in het verhaal. Terwijl het maar een paar keer oefenen was.’ 
‘Dat is waar’, zei weer een ander. ‘En je ziet die kinderen ook niet, als we een paar keer per jaar op de middag van sabbat iets organiseren, waar ze samen met andere kinderen kunnen spelen en knutselen. De ouders of grootouders kunnen zelfs meekomen. Hoe mooi wil je het hebben? Maar, eerlijk is eerlijk, ik ga er zelf ook niet naar toe met mijn kleinkinderen.’ 
Het werd stil. ‘Niet somber worden’, herhaalde iemand. ‘We hebben nog steeds onze wekelijkse ontmoeting’. ‘Ja, dat is zo’, reageerde een ander. ‘Maar zeg eens eerlijk, hoe lang zal dat nog duren en hoe inspirerend vind jij het met zo weinig mensen? Even los van de rabbijn, die de dienst leidt. Want het Woord van onze God klinkt altijd. En altijd bidden en zingen we en ontvangen we de zegen. Soms is er bijzondere muziek in onze wekelijkse ontmoeting: een zangeres, een koor, een trompettist, een violist. En toch komen er telkens minder mensen.’
‘Misschien komen de Judeeërs wel, als onze leiders het eens anders aanpakken. Niet alleen op sabbat luisteren naar wat onze rabbijnen over God zeggen, maar bijvoorbeeld ook op een andere dag zelf Gods daden schilderen’. ‘Dat is al geprobeerd’, zei één van het groepje, ‘Maar ook daar reageren de Judeeërs nauwelijks op. En als ik naar onszelf kijk: Wie van ons heeft zich opgegeven? Of een vriend of een familielid gevraagd om samen te gaan? Introducees zijn welkom.’ 
Opnieuw werd het stil in de groep. ‘We hebben een plan nodig’, verbrak iemand de stilte. ‘Hoe willen we verder? Wat vinden we belangrijk? Welke acties horen daarbij?’ Zou dat de oplossing kunnen zijn?’ 
Iemand uit de groep gaf het antwoord: ‘Zo’n plan hebben we al. Onze leiders hebben het vorig jaar met elkaar opgesteld. We konden allemaal reageren. En weet je hoeveel mensen hebben gereageerd? Niemand. Ook wij niet als trouwe bezoekers van de wekelijkse ontmoeting.’
Het werd ongemakkelijk stil. De sfeer van het gebruikelijke ontspannen praten, was radicaal veranderd. Toen stelde iemand de vraag: ‘Wat staat er dan in dat plan?’
Het was even zoeken, want uit het hoofd wist niemand het meer. Als ze het al geweten hadden. Gevonden! ‘Het gaat om een gedeeld geloof in God door een georganiseerde gemeenschap van leden met een gezicht in de samenleving. Van die drie invalshoeken ‘geloof’, ‘gemeenschap’ en ‘gezicht in de samenleving’, is ‘geloof’ nu de belangrijkste’. Weer viel er een diepe stilte. Ieder dacht na over die kern van het plan, dat ze ongezien hadden aangenomen. Het gaat om samen geloven.
Iemand verbrak de spanning: ‘Mooi, dat er al een aangenomen plan ligt! Hoeven we dat niet meer te maken.’ De groep kon hier wel om lachen; een lekkere, nuchtere opmerking. De man vervolgde: ‘En laten we ons dan ook niet meer gek maken over wat dan ook. Ja, het is waar, dat onze dochters en zonen getrouwd zijn met mannen en vrouwen uit Babylon. Ja, het is waar, dat er nog maar weinig Judeeërs naar de wekelijkse ontmoeting gaan. Ja, het is waar, dat we gemiddeld fors op leeftijd zijn. Ja, het is waar, dat de Judeeërs ruim in de minderheid zijn in Babel. Ja, het is waar dat er op de tijd van onze wekelijkse ontmoeting, ook veel andere dingen te doen zijn. Dat en nog veel meer is allemaal waar. 
Maar het is toch ook waar, dat we mogen vertrouwen op God? Dat God niet los laat, wat Zijn hand begon? Sprak Jesaja niet de boodschap van God: ’Wees niet bang, want Ik zal met je meegaan’?’ 
Weer werd het stil, maar nu anders. Misschien is er toch nog hoop. Als zij hun geloof maar op de eerste plaats stellen. Een andere Judeeër stond op. ‘Herinneren jullie nog waarom we hier in Babel zijn?’ 
De Judeeërs dachten na. Nu geen snel wijzen naar anderen of naar trends in de samenleving. Nu overdenken wat zij zelf destijds in Juda gedaan hadden. 
Met enige schroom klonken er oprechte reacties: ‘We zijn destijds te gemakzuchtig geweest in Juda, meer gericht op een comfortabel leven, dan op leven met God.’ ‘De wekelijkse samenkomst was meer een gewoonte, dan een godsdienstoefening.’ ‘Alleen door ons eigen gedrag zijn we nu hier in Babel, weggevoerd uit Juda.’ 
Het werd drukkend stil. ‘Niet somber worden’, herhaalde de Judeeër. ‘Wij zijn er toch nog? God is er toch nog? God heeft toch gezegd dat we niet bang hoeven te zijn? God heeft toch gezegd dat Hij het werk wat Zijn hand begon, niet los laat?’ 
In stilte lieten de Judeeërs deze woorden op zich inwerken. Toen knikten ze instemmend. Ja, zo is het: ‘Ga met God en Hij zal met je zijn’! 
Dat willen ze. Dat kunnen ze. Dat gaan ze doen, vanaf vandaag.
Ze drinken de laatste slok van hun koffie en vol geloof, hoop en liefde gaan ze de wereld in. 
Ds. Marjan Zebregs 
terug